Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5702

Datum uitspraak2007-10-10
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 06/1560
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser wordt geen WIA uitkering toegekend omdat hij minder dan 35% ao is. Eiser bestrijdt de toepasselijkheid van de WIA (hij zegt onder de WAO te vallen) en hij meent meer ao dan gesteld te zijn.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Zaaknummers: AWB 06/1560 WAZ en 06/1561 Wet WIA HOB Uitspraak in het geschil tussen [eiser], wonende te Noordlaren, eiser, gemachtigde: mr. B. van Dijk en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen, verweerder. 1. Onderwerp van geschil Eiser heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 6 oktober 2006. In het ene (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 9 februari 2006, om hem met ingang van 12 februari 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, ongegrond verklaard en zijn besluit gehandhaafd. In het andere bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 februari 2006, om hem geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, ongegrond verklaard en zijn besluit gehandhaafd. 2. Zitting De zaken zijn met toepassing van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht gevoegd behandeld ter zitting van 10 september 2007. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Klaver. 3. Beoordeling van het geschil 3.1. feiten en procesverloop Eiser, geboren op [geboortedatum], was werkzaam als zelfstandig touroperator toen hij zich op 24 februari 2004 bij zijn ziekengeldverzekeraar, Interpolis, ziek heeft gemeld. Tot 24 februari 2005 heeft eiser van Interpolis ziekengeld ontvangen. Op 17 februari 2005 heeft eiser zich bij verweerder ziek gemeld. Op het aanvraagformulier voor de WAZ heeft eiser aangegeven dat hij vanaf 14 februari 2004 niet meer (volledig) kan werken. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder eiser bij besluit van 9 februari 2006, een WAZ-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% met ingang van 12 februari 2005 en bij besluit van 10 februari 2006 eiser medegedeeld dat hij vanaf 12 januari 2006 geen recht heeft op een uitkering op grond van de wet WIA omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Eiser is van mening dat verweerder de ingangsdatum van de uitkering(en) onjuist heeft vastgesteld omdat zijn klachten al eind 2003 zijn ontstaan en dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts is aangenomen. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een maatman van 38 uur per week. Eiser heeft per geduide functie gemotiveerd waarom deze voor hem niet geschikt is. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Op 15 november 2006 is namens eiser tegen deze besluiten beroep ingesteld. Op 26 januari 2006 is van eiser een faxbericht ontvangen met als bijlage een brief van het Universitair Medisch Centrum Groningen van 15 januari 2007. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op 25 en 26 januari 2007 een nadere rapportage uitgebracht en de bezwaarverzekeringsarts op 2 februari 2007. Op 13 februari 2007 is van verweerder een verweerschrift ontvangen. 3.2. standpunt van eiser Eiser handhaaft in beroep zijn standpunt dat zijn eerste ziektedag onjuist is vastgesteld. De klachten openbaarden zich al in 2003. Toen het werken niet meer ging, heeft hij zich ziek gemeld. Volgens eiser had verweerder dat kunnen weten als de verzekeringsarts informatie had opgevraagd bij de artsen van zijn particuliere verzekeraar. Volgens eiser hadden die artsen over de beginperiode van de medische klachten opheldering kunnen verschaffen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Hij heeft meer beperkingen dan door de verzekeringsarts is aangenomen. De verzekeringsarts heeft onvoldoende onderzocht -en daaraan onvoldoende waarde heeft gehecht- dat hij een "trombosebeen" heeft. Ten onrechte is aangenomen dat hij geen vaatproblemen meer heeft. Ook in beroep heeft eiser gemotiveerd aangegeven waarom de geduide functies voor hem niet geschikt zijn. Eiser acht het verder ten aanzien van de WAZ-beoordeling zeer onzorgvuldig dat het toekenningbesluit eerst een jaar na de ingangsdatum van de uitkering is genomen. Eiser is van mening dat die onzekerheid op enige wijze gecompenseerd moet worden. 3.3. standpunt verweerder Verweerder handhaaft in beroep zijn standpunt dat het besluit op goede gronden is genomen. Verweerder verwijst naar het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 2 februari 2007 en het commentaar van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 en 26 januari 2007. 3.4. rechtsoverwegingen Partijen verschillen van mening welke datum als eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiser moet worden aangemerkt en de mate van arbeidongeschiktheid van eiser. Indien de eerste arbeidsongeschiktheid van eiser ligt voor 1 januari 2004 dan is op de arbeidsongeschiktheid van eiser de WAO van toepassing. Ligt de eerste arbeidsongeschiktheiddag na 1 januari 2004 dan is op eiser de Wet WIA van toepassing. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen dat verweerder de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiser juist heeft vastgesteld op 14 februari 2004. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser in het aanvraagformulier van de WAZ-uitkering zelf heeft aangegeven dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag 14 februari 2004 was. Voorts heeft de verzekeringarts de eerste arbeidsongeschiktheidsdatum in haar rapportage beoordeeld en vastgesteld op 14 februari 2005. Ook blijkt uit het bestreden besluit dat de bezwaarverzekeringsarts de eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft herbeoordeeld. Ook zij is niet tot een andere datum gekomen. De rechtbank heeft ook in de ingezonden medische stukken geen aanknopingspunten gevonden waaruit blijkt dat eiser al vanaf november 2003 niet (meer) in staat was zijn werkzaamheden als touroperator te verrichten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de verzekeringsarts informatie had moeten inwinnen bij de artsen van zijn particuliere ziekengeldverzekeraar met betrekking tot zijn eerste ziekte dag. Anders dan eiser meent is een verzekeringsarts niet gehouden informatie in te winnen bij artsen bij wie een verzekerde onder behandeling staat of heeft gestaan. De verzekeringsarts vormt zich een eigen zelfstandig oordeel met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van een verzekerde. Aangezien als eerste ziektedag van eiser 14 februari 2004 wordt aangemerkt, valt eiser onder de werking van de Wet WIA. Voorts stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WAZ. Eiser is van mening dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank overweegt als volgt. Arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ en de WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken of bevalling niet in staat te zijn met arbeid hetzelfde inkomen te verdienen als een met hem vergelijkbare gezonde persoon (de maatman). Of er sprake is van arbeidsongeschiktheid wordt dus niet alleen bepaald door de ernst van de medische beperkingen. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarmee de verdiencapaciteit van de betrokkene is verminderd. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid dienen verder de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna Schattingsbesluit) in acht te worden genomen. Op grond hiervan worden aan de betrokkene tenminste drie verschillende functies voorgehouden, waarmee hij ondanks zijn medische beperkingen inkomen kan verwerven. De resterende verdiencapaciteit van de betrokkene wordt vastgesteld op de hoogte van het inkomen dat kan worden verworven met de middelste van de drie functies waarmee het hoogste loon per uur kan worden verdiend. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vervolgens berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met de resterende verdiencapaciteit. Volgens vaste jurisprudentie dient bij de bepaling van het maatmaninkomen van een zelfstandige voor de gevallen waarin dat praktisch mogelijk is, steeds als uitgangspunt te worden genomen de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is gebaseerd op een door de arts A. van der Weele uitgevoerd lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en met eiser over zijn werk en zijn klachten gesproken. In verband met de pijnklachten van eiser bij het gebruik van armen, schouders en heupen heeft zij eiser beperkt geacht voor tillen, duwen en trekken, reiken en bovenhands werken. Voorts is zij van mening dat eiser niet teveel moet lopen en in en uit de auto moeten. De aangenomen beperkingen heeft de verzekeringsarts tot uitdrukking gebracht in de op 18 januari 2006 door haar opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersema heeft na herbeoordeling de FML van eiser aangescherpt. Hij acht eiser meer beperkt dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen en heeft de FML van eiser aangepast. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts niet juist zijn verwoord in de FML. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen medische informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij meer beperkt is dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is aangenomen. Geoordeeld moet daarom worden dat eiser op de in geding zijnde datum in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die qua belasting in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op juiste gronden dat maatman van eiser heeft gesteld op 38 uur. In de rapportage van de arbeidskundige blijkt dat de arbeidsurenomvang met eiser is besproken. De arbeidsdeskundige acht 38 uur een redelijke schatting, waarbij hij heeft aangetekend dat eiser zich hierin kan vinden. Eiser heeft niet onderbouwd dat de aangenomen maatman niet juist is. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) voor eiser de volgende functies voor eiser geschikt geacht: artsenbezoeker/dierenartsbezoeker, acquisiteur (advertenties, reclameverkoper) en verkoper technische detailhandel. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gedetailleerde beschrijvingen van de in deze functies optredende belastingen dat deze belastingen de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van eiser niet te boven gaan. De overige gegevens van arbeidskundige aard mede in aanmerking genomen is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser in staat moet worden geacht deze algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. Vergelijking van het inkomen dat eiser met zijn vroegere arbeid als zelfstandig touroperator had kunnen verdienen, indien hij daarvoor niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, met het loon dat hij met de functie van acquisiteur (advertenties, reclameverkoper) kan verdienen, leidt tot de slotsom dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 27,91 %. Dit percentage ligt tussen de 25 en 35% zodat hetgeen eiser tegen de hoogte van zijn WAZ-uitkering heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Dit brengt mee dat hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd tegen de weigering van zijn uitkering op grond van de Wet WIA ook niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Recht op een WIA-uitkering bestaat slechts indien de mate van arbeidsongeschiktheid tenminste 35% bedraagt. Eiser wordt 27,91% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft de uitkering van eiser op grond van de wet WIA dan ook terecht en op goede gronden geweigerd. Anders dan eiser beoogt, zal de rechtbank aan eiser geen vergoeding toekennen in verband met zijn bezwaar. Voor zover eiser ontevreden is over de tijd die verweerder heeft genomen voor het nemen van een beslissing op zijn WAZ aanvraag kan eiser daarover een klacht indienen bij verweerder. Hetgeen eiser tegen de bestreden besluiten heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging daarvan. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. 4. Beslissing De Rechtbank te Groningen, RECHT DOENDE, verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.P. den Hollander en in het openbaar door haar uitgesproken op 10 oktober 2007 in tegenwoordigheid van mr. A.J. Flik als griffier. De griffier, De rechter De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Afschrift verzonden op: typ: ajf